Landbouwtrekkers blokkeren de snelwegen. Weer zijn boeren op pad om te protesteren. Nu eens niet in ons eigen land maar elders in Europa. De boodschap is steeds dezelfde: Wij zijn de verstikkende regelgeving zat. Vreemd genoeg hoor je hen weinig over hun werkelijke probleem, namelijk de liberalisering van de landbouwmarkten die een rendabele bedrijfsvoering in de weg staat. Sommige Franse boeren hebben het wel begrepen. “Geen goedkope importen meer”, zo las ik op een demonstratiebord.
Een groot deel van de boerenbevolking in de wereld verkeert in diepe armoede. In ons land leeft gemiddeld een kwart tot veertig procent – het percentage varieert over de jaren - van de boerengezinnen onder het bestaansniveau (zie www.Agrimatie.nl). Dat dit drama vrijwel wordt genegeerd, komt door de heersende opvatting - ook onder boeren - dat een competitieve markt nu eenmaal winnaars en verliezers oplevert. Sinds de jaren negentig is er vanuit het Wereldhandelsoverleg steeds meer druk komen te staan op landen om hun grenzen open te stellen voor landbouwproducten uit andere landen. Dit was een slecht idee omdat juist in de landbouw de productieomstandigheden en dus ook de productiekosten van plaats tot plaats sterk verschillen. Boeren werden daarmee een speelbal voor multinationals in de voedingsmiddelenindustrie.
Als een grote groep relatief kleine producenten zijn boeren namelijk afhankelijk van slechts enkele internationaal wijd vertakte multinationals. Deze hebben zoveel marktaandeel dat zij de prijzen kunnen dicteren. In het jargon heet dit een kopersmarkt: weinig opkopers (multinationals) tegenover veel verkopers (boeren). Citaat uit een rapport van Oxfam Novib: “De Zaanstreek heeft (dankzij de firma Van Houten) verreweg de grootste cacao verwerkende industrie in de wereld; in totaal goed voor zo’n 8 miljard euro per jaar. Het Zaanstreekse succes, met 2,5 miljard euro omzet per jaar, is geheel gebaseerd op het super goedkoop inkopen van cacaobonen in Ivoorkust, en peperduur verkopen van chocolade paashazen in zilverpapier en Mars repen. Slechts 3,5 procent van de consumentenprijs gaat naar de producenten van cacao.” (Uit: Pure chocolade, De Nederlandse supermarkten doorgelicht, 2010)
Tachtig procent van de Nederlandse melkveehouders heeft een leveringscontract met Friesland Campina. Supermarktketens als Carrefour, Ahold/Delhaize en Walmart (VS) hebben hun inkoopcombinaties waarmee ze reusachtige volumes inkopen bij de levensmiddelenindustrie (A-merken). Of ze nemen de verwerking van landbouwproducten zelf ter hand en pikken ook daar in de waardeketen een graantje mee. Bedrijven als Cargill, Unilever en Nestlé, kopen wereldwijd landbouwproducten in als grondstoffen om daar eindproducten van te (laten) maken. Granen, peulvruchten, suikerbieten, koffie- en cacaobonen, oliehoudende zaden, rauwe melk, vlees, etc. zijn op veel plaatsen in de wereld te verkrijgen. Binnen deze producten bestaan er nauwelijks kwaliteitsverschillen. Zij worden daarom als goedkope bulk ingekocht en verwerkt.
In de open internationale markt hebben de ‘voedselreuzen’ hun toeleveranciers voor het uitkiezen. Zij kunnen inkopen waar de prijs het laagst is. Hierdoor bestaat er een constante, neerwaartse druk op de landbouwprijzen. Prikkels om kwaliteitseisen te stellen, zijn erg zwak. Om hieraan het hoofd te bieden, adopteren boeren die als ‘innovatief’ worden aangemerkt (early adopters) nieuwe technologieën. Dit doen zij vanuit de gedachte hun productie op te voeren en hun productiekosten per eenheid te verlagen. Andere boeren volgen hun voorbeeld, maar spoedig wordt het aanvankelijke voordeel teniet gedaan door dalende prijzen ‘af-boerderij’. Immers niet alleen komt er meer product op de markt – wat tot marktverzadiging leidt - maar de boeren geven hun aanvankelijk voordeel ook weer weg aan de opkopers. Hun onderhandelingspositie is nu eenmaal zwak. Landbouwproducten zijn bederfelijk, de oogst opslaan is duur, maar vooral moeten boeren hun oogst waar ze fors in hebben geïnvesteerd, snel te gelde zien te maken. De leningen moeten worden afgelost.
Vooral boeren die later zijn ingestapt (laggards) kunnen door de gedaalde landbouwprijzen hun kapitaallasten niet meer goedmaken en leggen het loodje. Deze economisch-technologisch cyclus herhaalt zich keer op keer, met als gevolg schaalvergroting en meer inzet van vreemd kapitaal (lees: leningen) en steeds minder bedrijven. Critici van het industriële landbouwmodel gebruiken het beeld van de tredmolen: Door steeds harder te gaan rennen, denkt de boer zijn productie dusdanig te vergroten dat hij kan overleven. Maar door prijsdalingen ziet hij de inkomsten van die stijgende output spoedig verdampen. Zo reproduceert de vrije markt steeds weer nieuwe zwakke bedrijven.
Olivier de Schutter, Speciale Rapporteur van de Verenigde Naties voor het Recht op Voedsel, geldt als een van de meest vooraanstaande critici van het dominante, industriële landbouwmodel. Hij pleit ervoor om de macht in ‘the food system’ weg te halen bij de multinationals en over te dragen aan de samenleving. Het gaat hier om een principe waarbij zij die het voedsel produceren, verwerken en consumeren ook uitmaken waar en hoe het voedsel geproduceerd wordt; en niet de markt en de voedselmonopolies. Hij noemt dit ‘democracy in the food system’, ook wel aangeduid als ‘voedselsoevereiniteit’.
Dat brengt ons op de noodzaak van marktordening met als doel de boer een sterkere marktpositie te bezorgen en de landbouwprijzen op een voor haar of hem kostendekkend niveau te brengen. Aan de vrije wereldhandel wordt paal en perk gesteld. Niet in de export maar in de productie voor lokale en regionale markten ligt de kracht van het boerenbedrijf. Door de voedselvoorziening binnen eigen land of blok van landen te organiseren, worden de multinationaal werkende voedingsmiddelenconcerns buiten spel gezet, krijgen boeren weer grip op hun bedrijfsvoering en ontvangen zij een rechtvaardig inkomen.
Het boerenbedrijf is gebaat bij een regionale schaal van productie en afzet omdat de productieomstandigheden daarbinnen enigermate gelijkwaardig zijn. Zo alleen kan de boer zich onttrekken aan de wurggreep van de grote multinationals in de voedselverwerkende industrie en de retail. De boer krijgt kostendekkende prijzen en is niet langer afhankelijk van landbouwsubsidies. De consument krijgt grotere voedselveiligheid en voedselzekerheid. Aan de economisch gezonde boerenbedrijven kunnen vervolgens gerechtvaardigde eisen worden gesteld ten aanzien van duurzame landbouw.
Dit is een aangepaste versie van mijn opiniestuk in de Volkskrant van 2 februari 2024: ‘Teveel regels? Stel paal en perk aan de wereldhandel. Dan pas help je de boer echt’.
Reactie plaatsen
Reacties